Zoeken - Zoekresultaten
Nieuwsservice 6 februari 2025
Bij directzaai wordt er geen voorafgaande bodembewerking aan de uitzaai van de suikerbieten uitgevoerd. De suikerbieten worden rechtstreeks in de teeltresten van de vorige teelt of in de groenbedekkerresten gezaaid. Kies voor een machine die zo min mogelijk grond bewerkt of beroert tijdens het zaaien.
De traditionele rugopbouw in één fase met gladde aardaardkappen bij de teelt van aardappelen leidt gemakkelijk tot afspoelen van water en bodemdeeltjes. Het grover achterlaten van de ruggen kan dat verminderen. Als het bodemoppervlak ruw is zal het water meer kans krijgen om te infiltreren in plaats van af te spoelen.
Lössgronden behoren tot de leemgronden. De bodemaggregaten van deze gronden (80% silt) vallen snel uiteen in kleinere delen. Er treedt snel verslemping op, waardoor ze minder waterdoorlatend worden (minder infiltratie). Dit heeft ook een negatief effect op plantengroei (opkomst en beworteling). Organische stof (humus) kan helpen om de stabiliteit van de bodem te verbeteren.
In de periode tussen de hoofdteelten kunnen groenbemesters/-bedekkers de bodem beschermen tegen verslemping en erosie. Resten van groenbemesters, die in de toplaag aanwezig zijn, bieden in het voorjaar ook weer bescherming als het nieuwe gewas gezaaid of gepoot is. Er bestaat echter verschil tussen groenbemesters.
Als mais in rijen wordt gezaaid, krijg je vrij makkelijk een ‘stroomgeul’ waar geen hindernissen zijn voor het (tijdelijk) overtollig water om te gaan stromen. Door maïsplanten regelmatiger over het veld te verdelen dan bij een gangbare rijafstand van 75 cm, ontstaat er een situatie waarbij waterafstroming door de maisplanten meer geremd wordt en de inslag van water tussen de rijen beperkt wordt. De ideale situatie ontstaat door de maisplanten in driehoeksverband te zaaien, waarbij de afstanden tussen de planten in alle richtingen zoveel mogelijk gelijk is. Dit ontstaat bij een rijafstand van 37,5 cm.
De mate van bodembedekking bepaalt in hoeverre de kracht van neerslag wordt gebroken voordat het de bodem bereikt. Bij de gewaskeuze wordt de basis gelegd voor bodembedekking. Met name gewassen, die in de gevoelige periode (april tot juli) geen bodembedekking hebben zijn het gevoeligst voor dichtslaan (slemp) van de bodem en daarmee erosiegevoelig met als gevolg beperkte infiltratie. Naarmate een gewas in het voorjaar sterker ontwikkeld is, wordt de bodem beter beschermd tegen neerslag en erosie.
In de basis is grasland een goede manier om erosie en wateroverlast te voorkomen. Goed beheer van het grasland is echter nodig om de infiltratiecapaciteit te borgen. Door te kiezen voor kruidenrijk grasland kan daarin mogelijk nog een extra stap gezet worden. Het kruidenmengsel zorgt voor een intensieve en diepe beworteling en poriën en biedt mogelijkheden om water af te voeren in de bodem.
Meld je aan en meet met ons mee!
Heb jij interesse om mee te doen of wil jij meer informatie over deelname aan het project? Neem dan contact met ons op via dit formulier.
De bever is een actief dier en is steeds in beweging. Bij zijn natuurlijke gedrag horen ook een aantal zaken die door de omgeving als onwenselijk kunnen worden ervaren. Het gedrag van bevers kan leiden tot schade welke onder 3 categorieën is ondergebracht, namelijk vraat-, graaf en natschade.
Meer zoeken
Via onderstaande sites kunt u meer overheidsinformatie vinden.